Nasleep - Achtergrond

Nasleep in de 21e eeuw – Deel 1

(Deel 1 van 4 – lees hier deel 23 en 4)

Het is vrijdagmiddag, iets over vieren. Septemberzonnestralen vallen op het terras en door de hoge ramen op de tafels binnen. Floris kijkt om zich heen van achter de bar, ademt de ruimte in. Zijn ruimte. Zijn plek. Café de Floor. De hele dag open, ontbijt, koffie, lunch, borrel, diner – nee, avondeten –, drankjes.
Een middelgroot, monumentaal pand in een middelgrote, eeuwenoude universiteitsstad. Op een hoek waar het langwerpige marktplein uitkomt op een gracht, het terras beslaat een deel van de boogbrug. Buiten zit het vol, binnen is maar een van de zes tafels bezet, oudere mensen die het toch wat frisjes vonden worden. De thee gaat naadloos over in het bier en de bittergarnituur (geen vlees, op de hele kaart niet, wel garnalenkroketjes, daar kon hij geen afstand van doen). Als het in het weekend niet vol zit, kun je de toko wel dichtgooien, zeggen ze altijd. Straks wordt het drukker, veel drukker, daar twijfelt hij niet aan, hij heeft iedereen uitgenodigd. En hij ligt nooit wakker, hij is geen piekeraar, hij verheugt zich op dingen. Zich zorgen maken, dat doen anderen al genoeg.

Ruwe houten vloer, warme kleuren hout in de rest van het interieur, maar ook staal, glas. Schilderijtjes, zwart-witfoto’s, pentekeningen – die laatste vooral van zijn zusje. Tegen de achterwand, vanaf de deur gezien, staat een ruilboekenkast, met ja, ook Sartre – en Suske & Wiske. Zachtgroen behang op die muur, omdat hij daar zin in had, met een mat glanzend roodgouden patroon. Valt niet mee, tegen de wind in behangen. Een mix van strak, modern of, godbetert, ‘hipster’, klassiek en retro, heet dat dan, schrijven mensen erover. Het specialiteitenbord een stuk muur achter de bar in schoolbordverf, daarnaast staan op de schappen twee stapeltjes kopjes van het echte Café de Flore in Parijs, eigenlijk niet eens mooi, te ouderwets met die krulletters en dat reliëf. Hij hoefde niet te betalen toen hij vertelde waar het voor was. Buiten ook een schoolbord, net achter de stoeprand, naast de plataan.

Floris is achttien. Hij is nu een jaar bezig. Dat vieren ze vandaag in de zaak, met z’n allen, zo heeft hij het op de posters laten zetten. Met muziek van Casper en Maria, de toevallig bijzonder getalenteerde én voor Floris gratis vrienden van zijn moeder. Marthe.
De jongste cafébaas van de stad, zo stond hij in de krant, helemaal in het begin. Beter dan Jarenlang verkracht door je huisbaas, of En ze leefden nog lang en gelukkig – eindelijk goede afloop voor multitraumagezin?
Niet: jongste van het land, zo’n claim kunnen ze niet onderzoeken bij een regiokrant, daar is geen geld meer voor, zegt Jonne – alweer een oude vriendin van zijn moeder. Het was Jonnes krant, maar niet Jonnes werk, de stralende foto van het hele team, ze had alleen collega’s getipt. De andere verhalen ook niet, juist niet, die heeft ze buiten haar krant weten te houden. Die staan alleen in grote en kleine kranten ver weg, in te vaak omgeslagen blaadjes bij de kapper.

Zijn vader staat plotseling voor zijn neus, zoals zo vaak. Doordringend blauwe ogen, precies Floris’ ooghoogte.
Alexander zakt op een kruk neer, ellebogen op het gladde baroppervlak, en veegt met twee handen over zijn stoppelige gezicht, wat Floris ook kan doen. Leren barkrukken mét rugleuning, daar had Floris op gestaan. Alexander is achter in de zestig, maar mindert niet met werken, en dat trekt diepere en diepere groeven in zijn voorhoofd.
Donkergrijze lamswollen trui die ruim om zijn vaders massieve bovenlijf valt. (Floris vraagt zich altijd af hoe hij die spieren onderhoudt. Alexander is niet iemand die meubels sjouwt, meer iemand die anderen opdracht geeft meubels te sjouwen. Aanleg? Zelf traint hij elke dag, opdrukken op de slaapkamervloer, buikspieren, gewichten. Én tafels tillen.) Onder zijn spijkerbroek zit de enkelband; dat weet Floris, maar Dilara, met Kwame in de bediening vanmiddag, en de drie mensen aan het tafeltje in de hoek niet.

‘Biertje, pa?’
‘Hm-hm.’
‘Koninck?’
‘Doe maar.’
Floris tapt en zet het glas op een viltje. ‘Wat zeggen we dan?’
Alexander kijkt een tijd terug, lijkt dan te besluiten niet moeilijk te gaan doen. ‘Bedankt, zoon.’

‘Die andere doek voor de glazen, Dilaar, deze pluist.’ Floris houdt de goede omhoog, doet dan een stap naar haar toe en mept ermee in haar richting. ‘Maar doe ik wel. Ga nog maar een rondje lopen buiten, tafels uithalen. Ksst, achter mijn bar weg. Mijn territorium. Etherdiscipline.’ Anderen dan de chef bar van het moment hebben daar alleen wat te zoeken om drinken voor zichzelf te pakken. Naast de biertap staat een rijtje glazen op viltjes met keurig hun namen, eronder een koelkast met anderhalveliterflessen fris, niet de dure eenpersoonsflesjes. Koffie en thee mag ook onbeperkt, maar moet je vragen als het druk is.
Ze verweert zich lachend.
‘Morgen is-ie helemaal van jou, beloofd. Laat maar eens zien.’

Dilara is net zestien. Ze is goed, snel, spontaan. En knap. Lange zwarte haren, besteltelefoon in de achterzak van haar donkere skinny. De bedrijfskleding – lichte spijkerbloes, zwarte sloof – staat haar mooi. Floris kijkt met een schuin oog naar Alexander, of hij op haar let. Alexander heeft geleerd. Therapie, therapie, therapie. En oké, de resterende voorwaardelijke gevangenisjaren. Zelf past Floris non-stop op dat hij Dilara niet aanraakt. Niemand van de collega’s zomaar aanraakt.
Een van de koks, een jongen van twintig met gewoon een vrouw en een baby, sprak elk meisje dat door de klapdeuren de keuken in kwam aan met hé schoonheid.
Maar ik bedoel er echt he-le-maal niks mee.
Ik geloof je meteen, zei Floris, maar doe toch maar niet meer.
Het is lastig, het is ook een beetje de horecacultuur, het hoort erbij, het heeft wel wat. Evenwicht. Hij wil dat het los, ongedwongen, hecht, gezellig blijft, maar hij wil vooral dat het een veilige plek is.
Als iemand hier ook maar iets doet wat je niet wilt, meld het dan. Dat geldt voor medewerkers en gasten, staat ook op een A3 bij de toiletten. Hij hoopt dat ze het doen, dat ze het durven. Bij hem. Misschien moet hij iemand vertrouwenspersoon maken.

Alexander nipt, bladert wat in de krant – ook Jonnes krant – die naast hem ligt, blikt dan langzaam om zich heen, die blik waar mensen zenuwachtig van worden. Als de blik terug bij Floris is, breekt er een glimlach door. ‘Je hebt het hier toch maar mooi voor elkaar.’   
‘Weet ik.’
Sinds zijn vijftiende heeft hij horecabaantjes gehad, na het oppassen en folders lopen. (Bijna elke cent linea recta naar zijn moeder.) Eerst in de spoelkeuken, gewone keuken – koude kant, warme kant –, later op de vloer. Zo heeft hij Susanna leren kennen, nu hier hoofd keukenbrigade. Hij spreekt de taal; achter, als je achter iemand langs moet, omdat er altijd gevaar dreigt: een dienblad vol glazen, hete soep, een scherp mes. Bon, ten teken dat je de chef hebt begrepen. Bon, champignon.
De contouren van elke horecazaak zijn hetzelfde, hoewel overal anders ingekleurd; de tafelnummering, waar alles staat, het menu verschilt, maar het werk is inwisselbaar – het openen, het in- en uitklokken, het bestelsysteem (bijna overal digitaal nu, geen blocnote meer, maar bonnetjes die je op het terras invoert en die een apparaat aan de bar weer uitspuugt).

Maar hij had alsnog geen benul, vorig jaar. Van wat een werk. Wat een gedoe. God nog aan toe. Versneld examen sociale hygiëne. Drank- en Horecawetvergunning, terrasvergunning, bestemmingsplan, brandveiligheidsonderzoek, geluidsnormen, openingsuren blablabla. Kamer van Koophandel, bank, pinautomaat, leningen, zekerheden, begrotingen. Contracten met leveranciers, beslissen welk biermerk, fusten installeren. Personeel, roosters, werktijden. Spullen uitzoeken, rommelmarkten af, kringloopwinkels, bij bedrijven bedelen, bekenden vragen. Een website opzetten, een grafisch ontwerper zoeken, promotie. Artiesten regelen. Kletsenkletsenkletsen, viaviavia, vrienden, nergens zonder vrienden. Overleggen over de kaart, de prijzen op de kaart, de haalbaarheid en lekkerheid van de kaart.

Wat zeggen we dan? Maar Floris glimt ook.
Je wilt goedkeuring van deze man.
Floris kan hem niet haten.
Alexander steekt zijn hand uit, elleboog op de bar, en knijpt in die van zijn zoon. Hij knijpt terug, met een paar seconden vertraging. Van een afstand ziet het er misschien uit als armpje drukken.
Hij is dit nog niet gewend. Net als vorig jaar bij zijn diploma-uitreiking, toen zijn vader met zijn armen op zijn rug op de achterste rij stond – hij ging niet drie uur lang op zo’n stoeltje zitten – en Floris toen hij met zijn jaargenoten de zaal uit liep ineens tranen in zijn ogen dacht te zien. Marthe had zich de hele ceremonie lang telkens omgedraaid, tot het uiterste gespannen als een zenuwachtig, schuw veulen.

Floris heeft de havo afgemaakt, met bewonderenswaardige inspanning onder moeilijke omstandigheden, net als je moeder ooit, lege woorden van de teamleider die langs hem heen gingen, maar de ogen van zijn ouders kwamen wel binnen.
Hij is begonnen op het gymnasium, maar moest na twee jaar afstromen, door alle gedoe, maar vooral doordat ik andere dingen nou eenmaal leuker vind, zo simpel is het ook, heeft hij aan de hulpverleners uitgelegd. Werken. Ouwehoeren met klasgenoten. Muziek maken – drums en basgitaar, van Casper geleerd, oude instrumenten van Casper. Voetballen (hij heeft altijd gevoetbald, vroeger met een potje van de gemeente – Marthe wilde het geld niet, maar hij kwam op zijn zevende thuis met zo’n boekje van school, Sport ook voor jou, gratis proberen, maar het blijft nooit gratis natuurlijk. Trainen en wedstrijden spelen lukt nu niet meer, te druk. Hij mist het, maar dit café is ook samen winnen en verliezen.) En door wiskunde. Hij leest nog steeds wel veel, als hij ooit vrij is. (Wanneer slaap jij?)
De stuntcommissie was soms belangrijker dan je examentrainingen. Dat zei zijn mentor in haar toespraak. En Floris zei Uiteraard voor hij het kon helpen, waarna mevrouw Laroche niet wist of ze moest zuchten of lachen en toen maar allebei deed, zoals zoveel mensen zo vaak bij hem. Succes, jongen. Ik heb er alle vertrouwen in. En kom nog eens langs. Nu komt ze hier langs.

Als profielwerkstuk heeft Floris met twee van zijn beste vrienden een film gemaakt over zijn familie, een documentaire, en daarmee de profielwerkstukprijs gewonnen. De film werd vertoond op de uitreiking, op het grote scherm in de aula. Hij heet Hoe het zit.
De eerste zin van Floris’ voice-over is dan ook: Misschien is het na deze vijf jaar, bij dit afscheid, een keer tijd dat jullie te horen krijgen Hoe Het Echt Zit, van de enige mensen die het kunnen weten.
Niemand in de zaal had de definitieve montage nog gezien. Twintig minuten film, uren en uren aan materiaal, bijna een jaar werk.
Ze hebben iedereen gefilmd en geïnterviewd. Zijn moeder, zijn vader, zijn zus Anne en zijn twee zusjes Rebecca en Rosanne. Floris zelf komt ook in beeld en aan het woord. Hun vrienden.
Ze vegen hun tranen weg voor de camera, maar ze hebben ook de slappe lach voor de camera, thuis op het kleed voor de bank bij Marthe – behalve één. Het hele verhaal. Het gaat niet zozeer om wat wie precies wel en niet heeft gedaan en waarom, dat is in de strafzaak al hemeltergend uitgebreid behandeld, maar vooral om hoe ze nu met elkaar omgaan, tegen die achtergrond.

Jorinde, de voorzitter van de rechtbank van drie rechters die Alexander heeft veroordeeld. Dat betekent dat ze nooit meer een zaak over hun gezin mag behandelen, maar dat vindt Floris niet erg als dat inhoudt dat ze wel soms hier mag blijven koffiedrinken voor ze naar haar werk gaat, hen mag blijven volgen.
Als er nog een zaak komt.
Jorinde van Markenrode – hij vond het een naam voor een corpsmeisje, en zo zag ze er ook een beetje uit, ze is vast van adel of zo. Maar ze praat niet als een corpsmeisje. Ze praat helder, zonder aardappel en zonder omhaal.

Oog hebben voor wat er achter de voordeur gebeurt – zorgcircuit-slogan. Dit is onze voordeur, Floris deed de deur bij Marthe open in de film, de rommelige gang, de kapstok. Hoi, Bec. 
En dit is sinds kort nog een voordeur – die van Alexander.

Maatschappijleer, filosofie, Nederlands. Ethische paragraaf. Moeilijke vragen.
Voor muziek telde het ook mee – Floris en Marthes vriend Casper hebben een aantal avonden in Caspers studio gezeten, achter de computer, piano gespeeld, geschreven en geschrapt, soms met andere muzikanten erbij. Floris’ band heet Dus, ze hebben lang gediscussieerd of er een vraagteken achter moest of een punt, maar nee.
Hij twijfelt of hij de docu ook echt openbaar wil maken, ermee naar een landelijke omroep wil gaan. Alleen als ze het er allemaal mee eens zijn. Hij was bedoeld voor de mensen van school, mensen die hij kent. Niemand geeft interviews aan de media, alleen aan Floris – Rebecca wil wel op tv, maar de rest wil geen Rebecca op tv en zij is tien. Hoe het zit.

De thuissituatie, daar had school het steeds over, praatten instanties telkens over achter hun rug om en in rapporten. Veilig Thuis, Jeugdzorg, reclassering, leerplichtambtenaar, wijkteam, casemanager, gedragsdeskundigen. 

Marthe had ook een ‘thuissituatie’. Haar zes jaar oudere zus Rianna en zij hadden moeilijke ouders. Floris weet er het fijne niet van. Ze gaven niet om hun dochters, ze waren totaal onverschillig, daar kwam het op neer. Hij heeft van beide kanten nooit grootouders gezien – Alexanders ouders zijn ook allang dood.
Sommige mensen zouden nooit kinderen mogen krijgen. Die zin zit ook in zijn documentaire, en wat die zin met hem doet, met hen doet.
Marthe trok het op haar vijftiende thuis niet meer, Rianna was al veel eerder weggegaan. Floris’ moeder vond op de verder bijna lege kamer van haar zus een adres van het huis waar ze jaren daarvoor in was getrokken, en een telefoonnummer van de verhuurder.
Marthe pakte wat hoognodige spullen in en belde het nummer.
De verhuurder was Alexander Starrenburg.
Rianna heeft Marthe niet gewaarschuwd.
Floris weet niet of hij dat zijn tante nog steeds kwalijk neemt. Hij weet nog steeds veel niet; of zijn moeder Rianna zelf ooit belde in die tijd, bijvoorbeeld, of ze überhaupt contact hadden.
Marthe kan koppig zijn.
Waarschijnlijk kon ze, durfde ze, wilde ze er niet over praten, Rianna. Net als Marthe.

Alexander deed toen al vage dingen met vastgoed. Hij had en heeft nog tig meer panden naast dat ene negentiende-eeuwse herenhuis in het centrum, ook in het buitenland. Marthe kreeg een studio met een eigen badkamertje en keukentje, voor een spotprijs, voor minder dan ze elke maand bij de Albert Heijn verdiende, op basis van zes tot twaalf uur per week naast school.  
Alexander vroeg niet om haar ID. Niet naar haar leeftijd. Niet naar haar vader en moeder. Hij keek waarschijnlijk alleen naar haar – pijnlijk mooie – gezicht en haar borsten. Nog mooier dan haar zus. (Rianna ziet er nu oud uit, maar Marthe niet. Marthe nooit.)
Hij had de sleutels. Hij was eenendertig jaar ouder dan zij. Zij krap één meter vijftig, hij twee meter tien, net als Floris nu.
Een maand later zat Anne in haar buik. Anne herinnert zich dat huis nog.

Marthe bleef normaal doen op school (een andere school dan die van haar kinderen, in de buurt van haar geboortehuis). Dat hoorde Floris later van haar vrienden, van Maria, Casper, Simon, Jonne; dat heeft hij ze in zijn film laten vertellen. Ze kende hen al vanaf de brugklas, ondanks dat zij een paar klassen hoger zaten; van schooltoneel, musicals, optredens. Marthe was niet muzikaal, maar acteren vond ze leuk. Ergens anders zijn. Iemand anders zijn.
Ze zat in 3 havo. Ze hield zo lang mogelijk haar mond, tot haar lichaam haar verraadde. Misschien had ze het eerst ook zelf niet door. Ze wilde geen hulp, niet van haar mentor, niet van de vertrouwenspersoon, niet van haar vrienden en zeker niet van hun ouders, niet van een dokter of psycholoog. Ze hield haar mond op slot. Niemand, niemand, niemand mocht bij haar thuis kijken. Ook niet als Alexander er niet was; hij was er alleen ’s avonds en ’s nachts, en vaak ook dan niet, hij moest vaak weken weg voor zaken.
Hij kon haar op straat zetten. Haar ouders bellen. Zij kon niets.

En niemand zette door. Niemand vroeg door, fietste stiekem achter haar aan, zocht zelf het huis op (haar adres moet toch op elke klassenlijst hebben gestaan?). Floris moet daar nog steeds om huilen.
Niemand waarschuwde de politie.
De buren huurden ook van Alexander.
Maar het slachtoffer moet zelf aangifte komen doen, daar weet Floris inmiddels alles van. En zelfs dan.
Haar eigen huis was geen veilige plek. Haar eigen bed.

Jonne en Simon gingen mee naar het ziekenhuis, bij die eerste en bij alle bevallingen. Simon studeerde toen al geneeskunde, en was al een paar jaar samen met Maria. Floris heeft niet gevraagd wat zijn moeder in het ziekenhuis heeft verteld, of de rekening van de zorgverzekeraar naar haar ouders is gegaan, wat die daarmee hebben gedaan. Dat was een goede vraag geweest voor de film, is nog steeds een goede vraag, ook al gaat het hem dus niet meer om de feiten.
Haar ouders kwamen niet op oudergesprekken van school, maar dat was daarvoor ook al zo. Geen leraar die haar ouders had ontmoet.
Op papier, voor de gemeente woonde ze tot haar achttiende bij hen. Alle officiële post ging daarheen. In het huis van Alexander kreeg ze geen post, bestond ze niet.

Marthe nam Anne mee de klas in, of ze bracht haar naar Simon en Maria, naar bevriende collega’s van de supermarkt. Een crèche zou te veel vragen stellen, papieren willen zien, ouders willen spreken, ‘de situatie in kaart willen brengen’, beginnen over een ‘sociaal netwerk’, om uiteindelijk haar kinderen af te laten pakken. En crèches kosten geld. Het consultatiebureau had ze altijd weten te mijden; Simon gaf hoofdschuddend de prikken en deed de onderzoeken.

Marthe haalde haar examen na een jaar zittenblijven. Ze moest dat diploma hebben, opnieuw omdat er anders te veel vragen van te veel mensen te dichtbij zouden komen. Ze kon haar gedachten nergens bij houden, niet bij de kassa en niet bij het verschil tussen een betoog en een beschouwing, haar hoofd zat vol met een man met grote handen, maar het moest moest moest.
Ze mocht van school af vlak voordat Floris werd geboren en vlak voor haar achttiende verjaardag. Achttien, het magische getal. Nu mocht ze eigen beslissingen nemen zonder dat iemand om ouderlijke toestemming vroeg. Zou niemand meer gek opkijken dat ze alleen woonde. Hoefde ze minder onder de radar te vliegen.
Zij was nu de ouder.
Ze kon weg uit dat huis.

Ze ging meer werken bij de AH om een andere kamer te kunnen betalen, later een appartement, in een flat in een niet zo lekkere wijk – maar het was en is er best gezellig, aardige buren met kinderen in dezelfde leeftijd, de wereld aan afhaaltentjes op de benedenverdieping. Nu was kinderopvang minder een probleem. Een studie zat er nog even niet in; misschien als ze zich verdiept had in beurzen, toeslagen, regelingen voor alleenstaande tienermoeders met rotouders, als ze anderen had gevraagd om goede woordjes, maar nee. Dat was niet Marthe. En haar hoofd zat te vol. Ze hield het maar net boven water.
De winkel was veilig en vertrouwd. Relatief. Ze kreeg vaak spullen mee, hele overlevingspakketten, van de manager die haar al zo lang kende.

Floris heeft Alexander in die periode maar heel af en toe gezien. Het was ook moeilijker voor hem om bij Marthe te komen – hij kon haar huis niet meer in. Maar hij kon haar wel volgen en klem zetten. (Hij had haar ook weer een sleutel afhandig kunnen maken, maar daar denkt Floris liever niet over na.)
Als hij hem zag, dan was hij bang. Er ging een dreiging van hem uit, zelfs als hij niet sloeg en niets zei – juist als hij niets zei.
Marthe had het nooit over Alexander als hun vader. Alexander noemde zichzelf nooit hun vader.
Dus heel lang wist Floris niet hoe het zat. Zijn zus wel, heeft ze verteld, Anne doorziet dingen, leest lichaamstaal, al sinds ze heel klein was. Mensen verraden zichzelf met kleine gebaartjes waarvan ze zelf niet eens doorhebben dat ze ze maken. Mensen zijn zelden bewust bezig met wat peuters wel en niet horen en begrijpen. En Anne hielp niet mee; onzichtbaar, onhoorbaar, nooit een woord. Blijf zitten waar je zit en verroer je niet, houd je adem in maar stik niet.

Op een gegeven moment was Alexander echt weg, naar het buitenland, Engeland, Duitsland, Zweden. (Floris heeft hem wel eens Zweeds horen spreken, hij wil dat ook leren. (Wanneer dan?)) Misschien om te ontkomen aan vervolging voor andere smerige zaakjes, afpersing, intimidatie, mishandeling.
Toen Floris zeven was kwam hij weer terug in de stad. Hij zocht Marthe op. Hun adres was niet veranderd. Hij had haar nummer nog.
Ze raakte zwanger van de tweeling.
En nu gaan we naar de politie, zei Jonne tegen haar.
Nee.
Jawel. Nu.
Huilen, huilen, huilen.
Nu-nu.

Floris heeft nooit durven vragen of ze geen anticonceptie gebruikte, en waarom niet. Zelfs Alexanders advocaat heeft die vraag niet gesteld. Godzijdank niet. Kaliber had je maar niet zo’n kort rokje.
En abortus?
Waarom heb je geen andere simkaart gekocht? Ben je niet naar een blijf-van-mijn-lijfhuis gegaan? Of zelfs maar verhuisd?
Sommige dingen zijn te dichtbij, en te breekbaar. Had de arts in het ziekenhuis na Annes geboorte geen spiraal kunnen zetten? Heeft Marthe nooit de pil geslikt?
Marthe kennende kan ze er heel makkelijk een vergeten zijn, meerdere, of er überhaupt niet aan hebben gedacht. Haar ouders zullen haar nooit iets hebben uitgelegd.
Hij bespreekt alles met zijn moeder, ze hadden altijd alleen maar elkaar, maar hier hebben ze geen woorden voor. Dan gaat het over of ze eigenlijk wil dat hij bestaat, dat zij alle vier bestaan.
Dat gesprek zal er ooit moeten komen.
Hij vermoedt dat Simon het weet.
Het doet er ook niet toe. Die kinderen zijn er nu, en daar moeten we wat mee. Zo zei Jorinde het, en zo was het.
Joehoe. Wij zitten ook in deze kamer. Zoals Rebecca met een hand kan wapperen als er weer eens over hen gepraat wordt.

Het duurt eindeloos bij het OM en de rechtbank. Alexanders voorlopige hechtenis liep op een gegeven moment af. Het was slepend, slopend.
Marthe wilde niets. Ze wilde hem alleen maar niet meer zien, nooit, maar daarvoor moest ze hem juist eerst steeds opnieuw zien.
Voor Floris, Anne en de tweeling – eerst veel te klein, toen steeds groter – was het een waas. Zij zagen hun vader ook opeens het vaakst in hun hele leven. Ze mochten niet overal bij zijn, vooral Rebecca en Rosanne niet. Maar beter ook? In een strafzaak moet alles wettig en overtuigend worden bewezen. Dat zijn heel veel details waar lang over heen en weer gepraat wordt.
Als ze er wel zaten, werden ze er af en toe zelfs melig van, zo onwerkelijk. Blijkbaar was dat nodig. Lucht. Floris kon de namen van de rechters naast de voorzitter maar niet onthouden, dus dan vroeg hij aan Anne: Wat bedoelt die ene rechter?
Die linker?
Nee, die rechter.
Zijn zus keek hem aan en moest alle hens aan dek geven om het lachen tegen te houden. Anne, altijd zo doodernstig. Jezus wat slecht. Ze ademde. Pieters. Ten slotte proestten ze allebei en moesten hun hoofd in hun elleboog op tafel leggen.
Hun vader werd van het niets dat hij altijd was geweest ineens een rechtbanktekening. Op de rug gezien. In het nieuws.

De meeste andere mensen werden vooral wanhopig. Marthes advocaat nog het meest. Als jij niks zegt en niks vordert, is de kans groot dat je ook niks krijgt, zei ze met klem en meer klem. Schadevergoeding.
Marthe zweeg en stak haar handen uit, afwerend, doodmoe. Anne en Floris keken naar elkaar. Ze kenden dat gebaar zo goed.
Maar Jorinde – de rechtbank – wees uit zichzelf een vergoeding toe. Materiële en immateriële schade.
Toch had de straf veel hoger kunnen zijn, als Marthe alles had verteld, als ze het had opgebracht. Als andere vrouwen ook hadden getuigd.
Alexander was toen nog niet zo ver dat hij alles bekende. Of misschien was het proces al te ver gevorderd.
Drie jaar geleden kwam hij voorwaardelijk vrij.

Marthe wilde ook civiel niets proberen. Ze wilde geen enkele band met Alexander. Geen erkenning van hun – haar – kinderen, geen alimentatie, geen onderhoudsplicht tot hun eenentwintigste, geen erfenis. Absoluut geen omgangsregeling.
Alexander had van alles af kunnen dwingen, maar legde zich erbij neer.
Ook al had hij gezegd, verrassend aarzelend, dat hij de kinderen wilde leren kennen. Als zij daar ooit voor openstonden.
Jonne gaf een machteloze trap tegen de tafelpoot, ’s avonds, eerder ’s nachts, in weer zo’n gesprek dat eigenlijk niet voor Floris bedoeld was. Geel lamplicht. De hardste schop die Floris ooit had meegemaakt, misschien wel, bijna.
Als hij jullie straks naait, heb je geen poot om op te staan. Niks, helemaal niks. Je moet de dingen vastleggen, Marth. Zwart op wit. Anders hangt alles af van vertrouwen. Vertrouwen? Ze schreeuwde nu echt. Wat geeft jou dat vertrouwen? In Christusnaam, Marth. Denk eens na. Hij heeft je altijd genaaid –
Heel zachtjes: sorry. Hij heeft nooit iets bijgedragen.
Marthe bleef haar hoofd schudden, murw, murw, op.
Uiteindelijk klonk het, nauwelijks hoorbaar: … heeft het beloofd. Om te betalen. Om ze in zijn testament op te nemen.
Sorry, maar je bent een kalf. Een achterlijk naïef schaap.
Ik vind schapen wel leuk, wilde Floris zeggen. Anne wilde veearts worden.

Anne was volwassen en mocht zelf beslissen. Floris was ouder dan twaalf en moest gehoord worden, wat dat ook mag betekenen. De tweeling had een mening, al telde die officieel niet.
Ze wilden het proberen, maar zonder Marthe over de rand te duwen.
En dus gebeurde alles informeel.
Ze bleven Vermeeren heten. Marthe Vermeeren.
Op papier hadden ze geen vader.

… Wordt vervolgd!

Musica

4 reacties

Laat een antwoord achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *