Marijn I – Heel vroeger
(Deel 1 van 3 – lees hier deel 2 en 3.)
Familie is ingewikkeld. En die van mij nog eens extra.
Ik ben Marijn. Ooit was ik het meisje dat liever een jongen was. Dat zit ‘m al in de naam, misschien. Mijn ouders moeten iets hebben vermoed. Gehoopt?
Ik ben hun oudste dochter, maar niet mijn vaders oudste kind.
Mijn vader, Willem, had al twee kinderen toen hij met mijn moeder, Eva, trouwde. Een tweeling: Zora en Gari. Mijn halfzus en halfbroer. Ze zijn zestien jaar ouder dan ik, net als mijn moeder. Ik ben nu eenentwintig.
Heel vroeger
Mijn vader had op zijn twintigste iets met een zigeunervrouw, Mariana. Ze konden niet trouwen, natuurlijk niet, maar dat weerhield ze er niet van om stapelverliefd te worden. Met mijn ouders is het precies andersom. Hun huwelijk is een zakelijke overeenkomst, tussen mijn vader en die van mijn moeder. Zoals het hoort, zoals het gaat. Ik heb mijn moeder nog nooit gevraagd of dat haar steekt, soms, of ze jaloers is op Mariana. Maar mam is wel het jaloerse type. Ze pest pap af en toe met zijn wilde jaren. Het is ook haast niet voor te stellen. Hij is inmiddels achter in de vijftig en de braafste, saaiste burger die er bestaat, al zo lang ik hem ken. Een keurige edelsmid, bijna te oud om te werken. Voorbeeldig gildelid, maakt zelf de prachtigste dingen maar geeft zijn kennis ook door, nooit te laat met belasting betalen, loopt nog altijd zelf zijn wachtrondes op de stadsmuren in plaats van ze af te kopen bij het stadsbestuur.
Mariana is als heks verbrand. Hier in de stad Emholt, een paar weken na de geboorte van Gari en Zora. Ze kreeg de schuld van de grote pestuitbraak in dat jaar. Pap heeft het zien gebeuren en kon niets doen.
De mannen van de schout verkochten de tweeling op de slavenmarkt. Die bestaat officieel niet, maar hij bestaat. Wij zijn goede christenen, we doen niet aan slavernij, behalve soms. Handel in onwettige kinderen, heidenen, krijgsgevangenen, misdadigers, zigeuners mag. Die tellen niet.
Een oude marskramer, Jorn, kreeg medelijden en kocht mijn zus en broer. Hij had geen eigen kinderen. (Geen idee wat hij daar deed, in die ranzige uithoek van de stad. Ik weet ook niet waar hij het geld vandaan haalde. Veel delen van dit verhaal zijn vaag, onwaarschijnlijk, niet meer te achterhalen en misschien wel niet zo gebeurd. Te mooi om waar te zijn. Blijkbaar deed hij goede zaken met zijn mand langs de dorpen, want hij had een huisje in één zo’n dorp. Het huis waar Zora is opgegroeid. Ze hadden goed te eten. Hij is een aantal jaar geleden overleden, toen ik nog klein was.)
De slavenhandelaar kreeg spijt van de gesloten koop, of een concurrent kon zich niet bij zijn nederlaag neerleggen. In ieder geval, iemand is de splinternieuwe pleegvader (o nee, opa noemt Zora hem nog steeds) die nacht gevolgd naar de schaapskooi waar hij altijd sliep op weg naar huis, en heeft Gari meegenomen.
Meer dan twaalf jaar lang is Gari doorverkocht, uitgebuit, afgebeuld en –geranseld, terwijl Zora zorgeloos opgroeide bij haar lieve opa en oma. Haar beste vriendin heette en heet Eva. Inderdaad, mijn moeder.
Toen kwam er opnieuw een ziekte die in een groot deel van het rijk een groot deel van de mensen wegvaagde. De pokken dit keer. Op landgoed Markenrode was het erger dan waar dan ook. Er was haast niemand meer over. Een man genaamd Alexander, opzichter-met-te-veel-macht-voor-een-gewone-opzichter, legeraanvoerder, belastinginner, plaatsvervangend tiran en smerige-klusjes-opknapper, wist een oplossing. Hij trok met een troep soldaten de minder getroffen gebieden langs en pakte mensen hun kinderen af. Uit het dorp van mijn moeder nam hij Zora mee, en mijn moeders broertje Jeroen van zeven. Mam komt uit een gezin met negen kinderen. (Mijn tante Julia is maar drie jaar ouder dan ik, dat krijg je dan.) Ze konden zich allemaal op tijd verstoppen, maar Jeroen was net op dat moment kwijt, zwierf ergens buiten rond.
Gari’s baas uit die tijd, alweer een handelaar, verkocht hem aan een man genaamd Alexander. Zo belandden mijn broer en zus bij elkaar in huis op Markenrode. Misschien omdat ze op elkaar leken, ‘soort bij soort’, alle zigeuners lijken op elkaar, volgens heel veel heel kortzichtige mensen. (Ik weet dat zigeuners zichzelf niet eens zigeuners noemen, dat het een belediging is, maar Gari en Zora weten de goede term ook niet. Als ik vraag of ze hun echte familie nooit willen leren kennen, blijft vooral Gari maar zijn hoofd schudden met een blik die uitstraalt: naïef, naïef, God, wat ben jij nog groen en dom en lief en naïef. Zora en hij zijn alleen qua uiterlijk zigeuners. En in naam; de namen die hun moeder ze gaf. Ze spreken de taal niet. Mijn vader wel, een beetje. Pap heeft ook geen contact meer met ze. Ze haatten hem waarschijnlijk.) Maar zonder gekheid, die twee lijken écht op elkaar en geen spat op mijn hoogblonde blauwogige vader. Bruine ogen, zelfde oogopslag, zwarte krullen, lichtbruine huid.
Mijn vader had voor hen allebei een zilveren ketting gemaakt, zoals altijd met niet te opvallend zijn teken erin gegraveerd: een roos. (Die bloem verbaast me nog steeds van pap. Past totaal niet, zo zoetig, sentimenteel. Was hij vroeger dan zo’n ander mens? – Waarschijnlijker kon hij gewoon niks verzinnen en koos hij maar wat. Dat klinkt meer als pap.) Als blijk van erkenning? Bewijs dat hij zich hun vader voelde, ook al mocht hij van de kerk niets van ze zijn? Of praktischer, om ze iets van geld mee te geven voor een ongetwijfeld moeilijk leven?
In ieder geval mag het een wonder heten dat niemand Gari die ketting heeft afgepakt in al die jaren. Ik zie hem grijnzen in mijn hoofd: Daar zijn plekken voor, zussie, plekken en manieren. Ik vraag soms ook of hij zich niet vrij had kunnen kopen met dat zilver. Maar dan kijkt hij me weer zo aan en laat zijn hand een strop vormen om zijn nek. Jaja, dieven krijgen de galg. Of op z’n minst hand eraf. Niemand had ooit geloofd dat het zijn eigen sieraad was.
Dat doen zigeuners, hè, die stelen.
(En ik weet niet wat een kind kost. Wel wat zo’n ketting kost, maar was dat genoeg?)
Maar als baby dan? Hoe kan het dat niemand die kettingen in het begin al heeft meegenomen? Misschien heeft hun moeder voor haar terechtstelling de bewakers omgekocht, maar daarna? Ze weten het niet, mijn broer en zus, ze weten het niet meer. Alles gaat uiteindelijk om geld.
Zora en Gari legden de kettingen naast elkaar, keken elkaar aan, omhelsden elkaar en lieten vierentwintig jaar lang niet meer los.
Nee, maar serieus, daar komt niets en niemand tussen. Nooit. Ik word er soms bijna jaloers van. Goed, echt jaloers.
Is dat niet raar? Dat zo’n familieband zo sterk kan zijn? Dat je je zo familie kan voelen, ook als je elkaar bijna dertien jaar niet gekend hebt? Misschien juist omdat je nooit familie gehad hebt. Verlang je er veel sterker naar dan mensen voor wie het vanzelfsprekend is.
Na een half jaar, in de winter, een ellendige hongerwinter waarin mijn kleine oompje Jeroen stierf, liepen mijn zus en broer samen weg. Midden in de nacht. Naar haar dorp in Nisse, naar haar pleegopa en -oma.
Ze lieten hun vrienden slapend achter. Zonder iets te zeggen. Te gevaarlijk? Dachten ze er niet eens aan?
Hun toevallige, toevallig goed getroffen huisgenoten. Maria en Simon. Maria’s zoon – babyzoontje, toen – Michiel (later meer over Michiel. Veel meer). Jonne, Casper. Marthe, die nog klein was, acht. Ze hadden wel verteld uit welk dorp Zora kwam. Zora had vaak, vaker dan de rest, gezegd dat ze naar huis wilde.
Gari vertelt altijd dat hij Michiel in zijn oor heeft gefluisterd waar ze naartoe gingen, en dat de rest hen achterna moest komen, later als Mich groot was. Ze zeggen allebei steeds trots dat Michiel het onthouden heeft.
Zora was beschadigd. Gari was al beschadigd, dus Markenrode deed hem niet veel, maar mijn zus is toen voorgoed veranderd. Alexander heeft geprobeerd van haar te maken wat hij later van Marthe heeft gemaakt: zijn persoonlijke meisje-van-alles. Maar Zora is geen Marthe, Marthe is geen Zora. Zora vocht terug. En Marthe had geen Gari. (Als ze haar mond open had gedaan, had ze misschien wel drie Gari’s gehad.) Gari liet Zora geen moment alleen, en hij schijnt te hebben gedreigd met messen. (Ik heb Alexander gezien. En kan me niet voorstellen dat het effect heeft gehad. Aan de andere kant, als je Gari link krijgt -)
Gewelddadig, die zigeuners, agressief en onbetrouwbaar.
Het is Alexander deels gelukt. In die zin dat Zora nooit meer wil trouwen. Ze woont alleen. Vroeger trok ik me daar altijd aan op: het kon dus. Naïef.
Toen de rust was neergedaald, toen iedereen iedereen (Gari) had leren kennen, gingen mijn broer en zus op een avond bij Eva eten. Mijn moeders verloofde was er ook. Ze was trots, een man uit de stad, edelsmid, geen gewone smid zoals haar vader. Een goede partij. Zo is mijn moeder. (Ze is ook bijtend sarcastisch, je kunt heel hard met haar lachen, ik moet niet zo gemeen doen. Marijn, je kijkt op iedereen neer, waar komt dat toch vandaan? Hebben we je dat soms geleerd? Hebben we je zo arrogant opgevoed? Je komt nooit aan de man als je blijft denken dat je beter bent dan de rest. Bla-de-bla. Het is waar, ik vind veel mensen vrij hersenloos. Ik vind dat veel mensen hun hersens niet gebruiken. Maar ik vind mezelf niet beter.)
Ik weet eigenlijk niet hoe haar ouders dat voor elkaar hebben gekregen. Mam is een schoonheid, met de meest fantastische bos vuurrood haar, dat zie ik zelfs, maar wel een uit een boerendorp. Misschien heeft de marskramer geholpen. Hij kwam overal en kende iedereen.
De tweeling kon eindelijk de kettingen dragen. Mijn vader – want het was Willem de edelsmid – herkende zijn kettingen.
Hij had zijn kinderen jaren daarvoor al opgegeven.
Hij was eindelijk klaar om opnieuw te beginnen – en het was mijn vader, hij doet graag wat het gilde van hem wil, wat de buren en willekeurige voorbijgangers van hem willen. Hij had erfgenamen nodig.
Het heeft nooit tussen mijn moeder en Zora in gestaan. Ze noemen elkaar nadrukkelijk stiefmoeder en stiefdochter, en moeten daar zelf vrij irritant om giechelen, dat is alles.
Er zijn ergere dingen. Er zijn belangrijkere dingen.
De band tussen mijn vader en de tweeling is niet hetzelfde als tussen de tweeling onderling, maar het is genoeg.