Brief van Casper aan Marthe – 9 jaar voor het ‘nu’ (Casper 27 jaar, Marthe 23 jaar)
Hé lieve Marth,
Hallo daar.
Niet schrikken. Waarschijnlijk krijg je deze brief toch nooit.
Dit is niet mijn handschrift, hoor. Zo prachtig voorbeeldig netjes. Misschien leer ik ooit nog wel schrijven en lezen, er kan veel in dit vrije dorp, maar voorlopig geen puf en geen zin. De priester hier, Edwin, is een vriend van me. Hij heeft beloofd om alles op te schrijven, precies zoals ik het zeg. Ik kan het niet controleren, maar daar moet ik dan maar op vertrouwen. Het is een soort biechten, maar dan anders. We kunnen elkaars gezicht zien, bijvoorbeeld. In de sacristie van de kleine kerk hier, bij kaarslicht. Het is lente, mei, echt al een lekkere avond, maar hier binnen is het altijd stervenskoud. Geen ramen en geen seizoenen.
Arme Edwin. Ik kan dus gewoon maar raak lullen, oeverloos, uit mijn nek, en hij maar meepennen op dat dure perkament – hij rolt nu nadrukkelijk met zijn ogen naar me. Goed. Klaar. Ik moet altijd even uitproberen hoe ver ik kan gaan. Daar weet jij alles van. Alexander nog meer. En je gekke zus. Ik haalde altijd het bloed onder Rianna’s nagels vandaan. (Vreselijke uitdrukking trouwens. Je vóélt het gewoon.) Lekker puh, had ze er maar voor jou moeten zijn. Ik kan er nog steeds met mijn hersens niet bij, wat er in dat hoofd omgaat. Hoe je zo’n lief iemand zo hard kan laten vallen.
Gaat het? Met je?
Ik – ik vind het moeilijk om het over bepaalde dingen te hebben.
Dus eerst maar het makkelijke deel.
Het is ons gelukt. We zijn vrij. Jonne, Maria, Simon, de kinderen en ik. We zijn nu een jaar in dit dorp. We kunnen niet geloven dat het zo makkelijk is gegaan. Het was maar een dag lopen vanaf Markenrode. En we zijn niet achtervolgd. Dat hebben we aan jou te danken.
Zo makkelijk dat we telkens bijna denken: Waarom hebben we dit niet eerder gedaan? Bijna. Maar nee.
Ik heb een boerderijtje dat leeg stond kunnen overnemen. Van een oud echtpaar zonder kinderen dat een paar jaar geleden is overleden. Niet ver van Simon en Maria, alles is hier op kruipafstand, maar het voelt toch raar om ‘op bezoek’ te gaan na zoveel jaar als huisgenoten. Maar zij zijn blij met hun eigen plekje. Meer ruimte voor de vijf kinders. En we zien elkaar elke dag. Simon helpt de dorpsheelmeester; die begint ook al op leeftijd te komen.
Op het landgoed hadden Jonne en ik allebei met veel moeite ook wel een ‘eigen’ huis kunnen krijgen. Net zoals we jouw huis hebben gebouwd, na veel gezeur aan de kop van de opzichter. Maar het kwam niet in ons hoofd op, bij ons alle vier niet. Het enige wat we hadden was elkaar.
De mensen zijn hier zoveel aardiger, Marth. Maar daar is ook geen kunst aan met zo’n makkelijk leven. Akkers en boomgaarden die helemaal van onszelf zijn, stel je voor. Rosa en Lucas zijn net vier geworden. Op Markenrode zouden ze over niet al te lange tijd aan het werk moeten, hè? Hier mogen ze gewoon rondbanjeren en hun eigen avonturen beleven, behalve als ze zelf zin hebben om appels te rapen of bramen te plukken, straks in de herfst. Lot is twaalf en heeft al een heleboel vriendinnen gemaakt. Ide en Michiel zijn wat afwachtender. Mich is het langst een Markenrodekind geweest: veertien jaar. Misschien ligt het daaraan.
Wat doe ik allemaal? Een beetje zingen voor mensen, een beetje muziek maken. Ik heb veel meer tijd om fluiten te snijden en te oefenen, als ik op mijn schapen pas en ’s avonds bij de anderen thuis.
Aan jou denken. Ik mis je enorm.
En verder doe ik ook vaak lekker niks, zonder dat iemand me erop afrekent.
Het voelt goed om zo tegen je te praten. Al ga je dit nooit horen, denk ik. Los van of het mogelijk is deze brief langs Alexander bij jou te krijgen, en om hem door iemand te laten voorlezen – durf ik hem waarschijnlijk niet op te sturen. Ik wil je niet nog meer in de war maken.
Te laat.
Het voelt goed, en ik ga er kapot aan.
Het is niet alleen maar zonneschijn hier, hoor.
Jullie zijn hier niet, om maar wat te noemen.
We zitten onder de littekens. Klotezweep. We hebben nachtmerries.
Mijn botten voelen tien jaar ouder aan dan zou moeten. Ik heb een oudemannenbeen. Maar met wat geluk heb ik nog wel minimaal vijftien jaar.
We mogen nog steeds een tiende van onze oogst aan deze meneer hier geven, zodat hij uit zijn neus kan vreten en alleen af en toe een misje, een bruiloft, een begrafenis – jaha, Edwin.
Ook hier is er wel eens gezeik. Sommige mensen vinden ons maar gek. Zijn we ook. Sommige mensen zijn jaloers, omdat wij ‘zomaar’ aan land konden komen, alleen omdat we hier een paar mensen kennen. Klinkt bekend, hè?
We hebben de tweeling teruggevonden. Zora en Gari. Ze wonen hier gewoon al vijftien jaar. Gari heeft een bakkerij. We brengen ons brooddeeg daarheen, want de meeste huizen hebben geen oven (eh, ons huis wel dan vroeger? Niks, we hadden niks), en blijven dan vaak plakken en gebak eten. Hij wilde iets met eten doen. Nooit meer honger. Dat zat er vroeger op Markenrode al in, bij nader inzien. Ik heb nog nooit iemand zo zien genieten van een stom stuk oud brood.
En hij is getrouwd met Jonne. Die hebben elkaar helemaal gevonden. Had jij dat zien aankomen? Wist je dat ze elkaar leuk vonden, toen we met z’n allen in één huis woonden? Misschien was dat ook wel niet zo. Is dat hier ontstaan. Hoe dan ook is het de perfecte oplossing. Gari is veilig. Hij was er niet, de laatste tien jaar op Markenrode, dus hij kan jou niets hebben aangedaan. Dus kon Jon eindelijk ja zeggen. Ze hebben een zoontje: Remo. Hij heeft Gari’s donkere huid en krullen en Jonnes blauwe ogen met een stipje groen.
Is het niet gek dat Jonne en ik allebei nooit zijn getrouwd vanwege jou?
Het spijt me. Dat flapte eruit. Ik bedoel het niet zo. Niet als verwijt.
Nu ben ik toch bij de Moeilijke Onderwerpen aanbeland. Ja, goed zo, Edwin, extra grote letters. Daar gaan we.
Ik ben al heel lang gek op je, Marth.
Niet sinds we elkaar leerden kennen, hoor. Eerlijk niet. Toen was je pas acht. Dat zou raar zijn.
En ik was toen straalverliefd op Zora. Wist je dat? Ik weet ze wel uit te kiezen. (Zij niet op mij. Ze had wel wat anders aan haar hoofd. Net als jij. Precies zoals jij. Wat ben ik een stomkop. Maar ja, dit heb je niet in de hand, of wel soms?)
Maar een aantal jaar daarna is het gegroeid. Ik heb er nooit iets over gezegd. Geprobeerd niks te laten merken. Jij was – bent – van iemand anders. Ik wilde je niet nog meer pijn doen.
Misschien had ik dat toen moeten zeggen, na die kus. We hebben er helemaal niet over kunnen praten. Ik kon het niet. Het was ook echt, echt van tevoren niet mijn bedoeling om je te zoenen. Ik kwam afscheid nemen. En proberen je over te halen. Net als de anderen.
Ik had het nooit moeten doen. Zeker niet nadat jij zei dat je niet mee ging. Het had geen enkele zin.
Lieverd. Het spijt me.
Zora woont op zichzelf. Geen mannen meer aan haar lijf na Alexander – nee, ik noem hem nooit meer heer. Ook al is dat al zo lang geleden, toen ze twaalf, dertien was. Of misschien juist omdat ze zo jong was. Wat die smeerlap allemaal stuk heeft gemaakt. Ik weet niet eens waar ik moet beginnen.
Zo en ik zijn goede vrienden nu, meer niet, en dat is prima.
Zelfs als jij vrij zou zijn, zit je waarschijnlijk ook niet te wachten op een man. Ik wil ook helemaal niks van je. Ik – weet niet wat ik wil.
De anderen – zelfs de kinderen – zeiden op Markenrode wel eens dat Jon en ik moesten trouwen. Maar nee, nee nee nee. Dachten we allebei. Al was dat ook een perfecte oplossing geweest. Wij vertrouwen elkaar. Door en door. Maar nee, dan zou ik al helemaal het rijtje af zijn gegaan. Alleen Maria nog.
Tja. Wat wil je ook? Alleen maar fantastische vrouwen in mijn leven.
Hoe is het met Anne en Floris? Je moeilijke en je makkelijke kind?
Ja, ik weet het. Ik heb geen makkelijke en moeilijke kinderen. Dat zou je nu zeggen. Ik heb leuke kinderen. Je hebt gelijk, Marth.
Hoe gaat het met je stoere lieve dochter? Ze is al negen, hè? En Floor is zes. Met zijn pretoogjes. Bijna jouw ogen.
Ach ja, moeilijk en makkelijk is ook relatief. Floris is dan weer een huilebalkje, een zeurpietje af en toe. Bang voor water – waarvoor niet eigenlijk? (Ja ja, goed goed, met reden.) Terwijl An nooit zeurt, nooit bang is en altijd een plan heeft. Belachelijk zelfstandig. Zorgt voor zichzelf en voor haar broertje er moeiteloos bij. Heb je geen omkijken naar – niet in dat opzicht.
Doet ze wel een beetje rustig aan? Ik kreeg meestal wel een lach op dat gespannen gezicht. Hoe zit dat nu?
Ze waren een beetje van ons allemaal, die twee. Alle zeven, eigenlijk, ook die van Maria en Simon. Ze woonden half in jouw huis, half in ons huis. Jouw huis. Was je maar gewoon bij ons blijven wonen toen Anne geboren werd. Maar dat wilde je niet. Durfde je niet.
Zou ik kinderen van mezelf willen hebben?
Zeker. Maar niet op Markenrode.
En nu zie ik dat niet zo snel gebeuren.
Misschien heb jij nu wel nog een kind. Als dat zo is, hoop ik dat het leeft en gezond is.
Kijkt ze alsjeblieft uit met de opzichter, Anne? Mag ik even tegen haar praten?
An, doe je voorzichtig? Voor een deel snap ik het, hoor. Ik zei het aan het begin al: ik zit ook zo in elkaar. Lekker provoceren, lekker de grens opzoeken. Maar je kunt ook té ver gaan daarmee. Dan wordt het ongezond. Alexander is niet gezond, An. En jullie effect op elkaar is niet gezond. Bloedlink. We houden je graag heel. Die vijf gebroken vingers zijn erg genoeg.
Je mag wel wat vaker zeuren en wat vaker bang zijn. Angst is soms verstandig. Nuttig. Kijk maar naar de dieren. Als er echt gevaar dreigt. Pijn is een waarschuwing. Die moet je niet negeren.
Ach, dit weet je ook allemaal wel. Donders goed. Je bent slim genoeg. Ik ken weinig slimmere kinderen. Simon heeft dit ook al duizend keer gezegd, er ruzie over getrapt met je als hij je weer moest oplappen. Maar jij gaat toch gewoon je eigen gang. Misschien kun je het niet helpen.
Probeer het, ja? Voor je moeder.
Goed, meid.
Kus.
O nee, die wil je niet. Ook goed.
Ben ik weer, Marth. Ik zit hier met een lijf vol verkrampte spieren, en met traanogen. Ik wil niet eens denken aan wat er gebeurd kan zijn in het afgelopen jaar.
Ze hebben een brandmerk nu, waarschijnlijk. Floris en Anne. En jij hebt er een tweede brandmerk bij. Door onze schuld.
Soms zie ik die middag voor me dat we ons eerste brandmerk kregen. Toen Gari en Zora waren weggelopen. Het was januari, ze vluchtten in de sneeuw, ’s nachts stak er een sneeuwstorm op. De volgende ochtend viel de dooi in en begon het te regenen. Geluk: weg sporen in de sneeuw. Alexander zadelde zijn paard en maakte jacht op de tweeling, een paar soldaten met hem mee. Wij werden ondervraagd en daarna moesten we wachten. Tot onze enkels in de modder en in de ijskoude druilregen. Op een rij, Maria met baby Michiel – een van de honger geslonken hoopje kind – dicht tegen zich aan. Jij was een klein vogeltje van acht. Mereltje.
Ik stond een beetje te kloten tegen de dobbelende soldaten, om de tijd te doden. Bezwaar tegen gezelschap? Waar spelen we om? Om een brood? Boter erbij als ik drie rondes win? Zulk soort dingen zal ik wel gezegd hebben. Als ik twee zessen gooi, mag zij dan even onder een dak haar kind te drinken geven? Kom nou, zelfs jullie kunnen niet blijven doen alsof het niet regent.
Simon gaf me een por tussen mijn ribben. Scherpe elleboog. Word jij nou nooit eens moe van jezelf, majesteit? Koning Casper. De derde koning van Driekoningen. Balthasarmelchiorcaspar.
De opzichter kwam terug tegelijk met de schemer. Met lege handen. Hij had niet lang gezocht. Net zo min als nu naar ons. Blijkbaar had hij alweer genoeg van Zora. Te lastig? Geen idee. Maar er moest iemand boeten voor twee weggelopen ‘slaven’. Vijf iemanden: jij, Jonne, Maria, Simon en ik. Ik denk niet dat Zora en Gari dat toen wisten. Zij waren de eersten die probeerden te ontsnappen. Er was nooit gewaarschuwd. Maar wij wisten het, vorig jaar. Wij waren zelf het voorbeeld geweest.
Het spijt ons zo, Marth. Alles. We denken elke dag aan jullie. Maar we konden daar niet blijven.
En jij had mee kunnen gaan.
Ik weet dat het zo simpel niet ligt, anders had je het wel gedaan.
Maria brandt kaarsjes voor jullie, hier in de kerk, en komt vaak bidden. Ik niet. Ik geloof daar niet meer zo in – excuses, Edwin, niet persoonlijk bedoeld.
We kunnen alleen maar hopen dat de brandwonden goed zijn geheeld. En dat jullie veilig zijn, voor zover mogelijk. Dat jullie niets ergers overkomt dan de zweepslagen die normaal zijn geworden. En wat voor jou normaal is geworden. Wat die godvergetenkloteteringellendeling met jou gedaan heeft. En blijft doen. De vader van je kinderen.
Wat ben ik laf. Het spijt me. Het lukt me niet om het zo plat, hardop te zeggen.
Ik maak liever overal een grap van. Zoals je weet.
We kunnen alleen maar hopen dat jullie nog leven. Maar nee, ik kan me bijna niet voorstellen dat jij dood bent. Dat zou ik toch wel gevoeld hebben, op de een of andere manier? Nee, geloof ik ook niet in. En. Je bent nog ergens voor nodig. Maar de kinderen –
Ik zit alweer te janken terwijl ik dit uitspreek. Of eigenlijk niet uitspreek.
Ik voel me zo, zo schuldig. Maar daar moet ik niet voor weglopen.
Dus ik ga nog even door.
Hij is het, hè?
Alexander.
Wie anders?
Dat kan ik nu wel zeggen. Ik ben buiten zijn bereik. Jij niet.
Hij is de vader van je kinderen.
Hij heeft iemand anders van je gemaakt. Een ding van je gemaakt. In al die jaren en jaren – tien jaar nu. En ik zie niet hoe het ooit moet ophouden. Wie gaat er ingrijpen? Jij?
Wij niet meer.
Dat is waarom Anne en hij zo’n rampzalige uitwerking op elkaar hebben. Omdat ze ergens op elkaar lijken.
Dit is iets waar we het nooit over hebben, als groep. Wel wat er met je gebeurd is, maar niet wie. Zelfs hier niet. Zelfs na een jaar niet. Maar ik vermoed dat Jonne het ook weet. Dat kan haast niet anders.
Sommige dingen zijn nog te pijnlijk.
Ik weet niet wat ik nog meer moet zeggen. Behalve: probeer een manier te vinden om hierheen te komen. Ga gewoon weg. Wat heb je te verliezen? Niet te lang wachten, anders komen we je alsnog halen.
Ach, hou toch je kop, Cas.
Onzin onzin onzin.
Ik hou heel veel van je.
Maar niet genoeg, blijkbaar.
Niet genoeg om bij je te blijven. Of om je daaruit te sleuren.
Ook al bleef jij zeggen dat je zelf niet mee wilde. Kon.
Kun je een volwassen persoon dwingen? In haar of zijn eigen belang?
Als diegene beschadigd is, misschien te beschadigd om goed te kunnen kiezen?
Goed, wat is goed?
Als diegene bedreigd wordt?
Genoeg.
Ik hou van je. Zoveel als ik kan. Klaar.
En ik hoop dat ik je ooit weer zie.
Liefs,
Casper